Steeds weer vind ik mijzelf
Aan de rand van het zwembad
Waar drenkelingen zweven
In het tijdloze water
Ik kan hun handen boven
Het oppervlak zien
En weet niet of
Zij wuiven of wenken
In de ere-loge van mijn geheugen
Roep ik hen allen bij de naam
Zij doen of ze mij niet horen
Gaan onophoudelijk kopje onder
Voor de duikplank
Sta ik in de rij
Niemand die als eerste
Het water in wil
Dat afkoelt in de loop der jaren
Eerst nog is het ijslaagje flinterdun
Dan nog enkele wakken
Ten slotte is het helemaal dicht
Hoor hun schimmen langs de keerzijde scheren