Als je wilt weten waarover De Vloeibare Tijd gaat en waarom ik de roman aan het schrijven ben, lees dan: https://tinyurl.com/over-de-vloeibare-tijd
WAT VOORAF GING
……. Met Sylvia voorop rijd ik voorzichtig door de ruimte. In het halfduister praat ik tegen haar, of liever gezegd fluister ik, want ik durf mijn stem niet te verheffen in deze ruimte, waar ieder geluid hard en hol klinkt. Sylvia kruipt tegen mij aan, alsof ze bang is dat degenen die wij eens waren, bezit van ons gaan nemen.
We rijden verder de zaal in. Opeens komt het linkerwiel van mijn invalidenwagentje klem te zitten tussen twee losse planken van de vloer. Sylvia springt van de rolstoel. Het hout moet door het invallende regenwater verrot zijn geraakt, want ze zakt met één been door de vloer. Ze grijpt zich vast aan mijn rolstoel, waardoor deze bijna kantelt. Ze moet loslaten. Het is alsof ze door het ijs zakt. Ze is nu tot haar middel verdwenen en steunt met haar ellebogen op de randen van het gat. Ik steek mijn hand naar haar uit. Misschien wel juist omdat mijn wagentje vastzit, lukt het me haar omhoog te trekken. Ze valt naast de rolstoel op de grond en blijft onbeweeglijk liggen.
Ik roep haar naam. Ze kreunt. In ieder geval leeft ze nog. Haar tas hangt om de leuning van de rolstoel. Daarin zit de grote zaklamp.
Ik pak hem en schijn naar haar. Ze beweegt! ‘Mijn been, mijn been,’ kreunt ze. Dan lijkt ze buiten bewustzijn te raken.
Ze zal toch niet net als ik in een rolstoel terechtkomen? Ik pak mijn telefoon, maar zie dat deze in het pand geen bereik heeft. Dan rijd ik naar de voorkant. In het penthouse meen ik licht te zien en een gestalte voor het raam. Zou dat Daniël zijn? Zou Casper hem de sleutel hebben gegeven?
Ik leg de lamp op mijn schoot en druk met tussenpozen op de aan- en uitknop, terwijl ik de lichtbundel op het raam richt: drie keer kort, drie keer lang, drie keer kort.
Er komt van buiten geen enkele reactie. Ik draai mijn rolstoel richting Sylvia. Zij ligt roerloos op de grond.
Ik weet niet wat te doen …….
- WAAKSLAAP
Terwijl Sylvia op de grond ligt en ik machteloos vanuit mijn rolstoel moet toekijken, voel ik de kou bezit van mij nemen. Langzaam val ik in een waakslaap en glijden mijn gedachten terug naar de avond dat ik met Tanja in haar Batman Cape naar het Hoerenbal in dit pand liep.
‘Uw uitnodiging alstublieft?’ vraagt de portier. Als man moet je natuurlijk een uitnodiging hebben om het Hoerenbal binnen te mogen. Die heb ik natuurlijk niet, maar voor de schijn begin ik in mijn zakken te zoeken.
‘Misschien kan je Daniël even laten weten dat zijn gasten er zijn?’ bijt Tanja de portier toe, maar hij reageert niet. Hoog torent hij boven ons uit, kijkt met een minzaam lachje naar Tanja’s uitdossing en houdt met zijn schouder de deur op een kier, waarbij hij één hand opvallend naar voren steekt. Soms zwaait de tussendeur aan het einde van de gang even open. Dan kunnen we de stampende muziek horen, die ons door de gang tegemoet dendert op het ritme van de R&B, voortgejaagd door het snijdende geluid van de gitaren, gebed in het rumoer van de dansende menigte. Het lijkt bijna alsof we binnen zijn! Maar op het moment dat de tussendeur dichtvalt, realiseer ik me dat we nog steeds buiten staan, de portier tussen de dansende menigte en ons in.
Ik tast in mijn achterzak naar een tientje en stop het in zijn hand. Onmiddellijk zwaait de deur open. Als we de tussendeur naar de zaal zijn doorgegaan, weet ik niet wat het meest aanwezig is, de muziek of de mensen, want in de dans zijn ze onverbrekelijk met elkaar verbonden. De vrouwen, gekleed in kant en voiles, hebben hoge hakken onder schoenen met geraffineerde riempjes om de wreef, hier en daar zie ik lak of leer met hoge laarzen.
Door de menigte heen te lopen is een dans op zich: omtrekkende bewegingen, zijpassen en achter-uitstappen. De vrouwen gaan zo in het dansen op dat geen van hen ons lijkt op te merken, terwijl we er toch niet onopvallend uitzien. Niemand valt het dan ook op dat ik de enige man op het feest ben, als we Daniël tenminste niet meetellen, want die behoort als technicus tot het decor. Alleen kan ik hem nergens vinden. Waar kan hij in ’s hemelsnaam zijn? Ik kijk om me heen. Ten slotte zie ik dat hij zich achter de bar heeft geposteerd, druk in de weer elpees te sorteren. Als ik bij hem kom staan, kijkt hij mij verbaasd aan. ‘Jij hier?’
Nu ik zo tegenover hem sta, hoor ik opeens weer Tanja’s woorden: ‘De vriendin van Daniël,’ zei ze over Sylvia. Ik voel een enorme razernij in me opkomen en, terwijl ik over de bar heen buig, haal ik uit en geef hem zo hard als ik kan met de vlakke hand een klap in het gezicht en roep met trillende stem: ‘Deze is voor jou!’
Hij wankelt, maar weet zich staande te houden, zijn bril valt op de elpee, de naald zwiept over het vinyl, een krassend geluid klinkt door de speakers. Er valt een stilte.
Als ik opnieuw uithaal om hem een tweede klap te geven, voel ik dat iemand mijn hand beetpakt. Ik draai me om en kijk in het gezicht van Toon. Hij maakt met zijn vingers het vredesteken. Het ziet er potsierlijk uit hem in zijn driedelige pak het hippie symbool te zien maken en het ontbreekt er nog maar aan dat hij ‘Peace’ roept. Het werkt op mijn lachspieren waardoor mijn woede zakt. ‘Hoe kom jíj́ nu hier?’ vraag ik verbaasd.
‘Daniël had me verteld waar het feest was en ik vond dat ik je mijn excuses moest komen aanbieden. Tegen de portier heb ik gebluft dat ik de eigenaar van de zaak ben en kom kijken wat er met mijn bezittingen gebeurt. En nu ik een beetje heb rondgekeken vind ik het prachtig, het heeft een enorme potentie in zich. Ik wil het gaan kopen en dan probeer ik meteen het pand van de commune erbij te krijgen. Het staat allemaal toch al jaren leeg. Ik denk eraan hier een galerie te beginnen met moderne kunst en in de andere ruimtes nog allerlei zinnenprikkelende happenings te laten plaatsvinden. Helemaal van deze tijd, kerel!’ zegt hij terwijl hij me op de schouders slaat.
Intussen is Tanja naast mij komen staan. Toons ogen rollen bijna uit zijn hoofd. ‘Wat een stuk!’ mompelt hij en buigt zich naar haar toe. ‘Wij hadden nog geen kennis gemaakt?’
Minzaam knikt ze met haar hoofd. ‘Wie ben je eigenlijk?’ vraagt ze.
Diep onder de indruk mompelt Toon zijn naam, waarbij hij een gezicht trekt, alsof hij die wel erg boers vindt klinken.
Ik kijk met verbazing toe en realiseer me dat de toon tussen hen is gezet.
Hij wendt zich tot mij, kijkt hij mij serieus aan en zegt.‘Jongen, ik moet je mijn excuses aanbieden. Het was een grapje. Ik dacht dat je wel tegen een stootje zou kunnen. Zullen we vrede sluiten?’ Opnieuw maakt hij het vredesteken, kijkt mij met een onschuldige blik aan en bestelt voor ons drieën een drankje. Ik geef me gewonnen.
Zodra Tanja bemerkt dat hij even geen aandacht meer voor haar heeft, gooit ze haar cape af en werpt die naar hem toe. Hij weet niets anders te doen dan deze op te vangen en het kledingstuk over zijn schouder te werpen.
Intussen steekt zij een sigaret op en loopt naar de dansvloer. Onmiddellijk vormen de meiden dansend een kring om haar heen als in een welkomstritueel. Daar staat ze dan: nog wat onzeker te midden van de hoeren uit de buurt. Ze kijkt haar ogen uit naar de zwarte magie die de vrouwen zich eigen hebben gemaakt om ofwel in hun flinterdunne kanten pakjes mannen om hun vinger te winden, ofwel in hun leren uniformen hun wil aan hen op te leggen.
Tanja’s bewegingen hebben iets bestudeerds, iets overdrevens: haar lippen, die zij net iets te sterk tuit als ze aan haar sigaret trekt, haar vinger die de as met een te nadrukkelijk klopje aftikt. Ieder gebaar bezit een overdaad aan vrouwelijkheid. Maar haar gezicht is uitdrukkingsloos en star, wat nog versterkt wordt door haar steile haar en haar beheerste manier van dansen: te midden van de druk bewegende dansers deint zij slechts lichtjes met haar heupen, als een vis die staart en kieuwen beweegt enkel om aan de stroming weerstand te bieden. Soms opent ze haar ogen een beetje om door haar half geloken wimpers te bestuderen of haar voldoende aandacht ten deel valt. Om onverwacht op een dergelijke manier met haar lichaam te bewegen, dat de dildo’s aanspringen. Gierend en proestend deinzen de meiden naar achteren en springen meteen weer op haar af om de bewegende dildo’s te betasten.
Ik ga met mijn rug tegen een pilaar staan.
Toon loopt nu recht op haar af. Maar met zo’n vaart, dat ik even bang ben dat hij haar omver zal lopen. Tot mijn verbazing maakt hij een schuiver en knielt voor haar, buigt zijn hoofd naar voren en geeft haar een handkus terwijl zij een minzame blik op hem werpt.
Als ik even ben afgeleid, zijn ze verdwenen. Ik ga op zoek en vindt ze ten slotte op de eerste verdieping in het kleine restaurant. Op het tafeltje tussen hen in maken de glazen elegante sprongen waarbij ze elkaar af en toe zachtjes aanraken. En boven deze drukte schitteren Tanja’s ogen, soms verdiept in een handeling, soms zich aan die van Toon hechtend. Af en toe werp ze een samenzweerdige blik naar mij.
Ik schrik op. Een zaklantaarn schijnt in mijn gezicht. Ik kan de ademtocht van de eigenaar in de lichtstraal zien, maar niet zijn gezicht. Aan de alcoholwalm te ruiken, vermoed ik dat het Daniël moet zijn. Dan richt hij de zaklamp op zichzelf en ondanks dat hij er door de schaduwen op zijn gezicht als een Dracula uitziet, herken ik hem meteen. Hij moet het SOS teken hebben gezien.
Meteen loopt hij naar Sylvia en voelt haar pols. ‘Ze leeft!’ zegt hij. Ik denk dat ze een shock heeft en door de kou is bevangen. Hij gooit de deken die hij heeft meegenomen over haar heen, pakt zijn telefoon en ziet dat die geen bereik heeft. Hij loopt naar buiten om 112 te bellen en het duurt niet lang of hij trekt samen met een agent mijn rolstoel los, terwijl twee ambulance broeders Sylvia op een baar tillen.
Via de volgende link kan je de eerste twee delen van De Vloeibare Tijd gratis downloaden: https://bit.ly/E-BoekDeel1en2
De Paperback versies van beide delen zijn bovendien in de boekhandel en via bv. Bol.com te koop: https://bit.ly/VLOEIBARETIJD1en2
Mocht je problemen ondervinden, vragen of opmerkingen hebben, dan kan je mailen naar :