De Vloeibare Tijd Over zin en zinnen

DEEL 3 HOOFDSTUK 2 en 3

D

2. DE VERBEELDING

Sylvia zit op de stoel tegenover Daniël en mij, haar been steunend op een krukje. Bij het onderzoek op de Eerste Hulp bleek dat zij op allerlei plekken haar spieren had gekneusd, maar gelukkig niets had gebroken. Wel moest ze voorlopig iedere dag naar de fysiotherapie en het even rustig aan doen.

Daniël had haar met een taxi naar het penthouse gebracht om met zijn drieën te bespreken hoe nu verder met de situatie om te gaan. Wat onwennig zette hij koffie en maakte iets te eten voor ons.

Toen ik van het Paleis door een agent werd teruggereden naar het penthouse, had hij nog in mijn oor gesist: ‘Ik heb je dagboek zien liggen en er in kunnen lezen!’ Nu smeert hij boterhammen voor ons. Ik merk aan zijn bewegingen dat de woede over wat hij gelezen moet hebben, weer bezit van hem heeft genomen.

Hij schraapt zijn keel, kijkt mij met een venijnige blik aan, slikt dan, verdiept zich nog even in het snijden met de kaasschaaf om die vervolgens op het aanrecht te smijten. Dan keert hij zich naar ons en terwijl hij met zijn vinger naar Sylvia en vervolgens naar mij wijst, roept hij: ‘Ik moet verdomme eens met jullie praten!’

Als Sylvia hem met een verbaasde blik aankijkt, heeft hij het helemaal gehad en gooit nu ook het bord op de grond,  waar het kletterend in stukken valt. ‘Jij,’ roept hij tegen haar, ‘jij bent een aso! Zomaar verdwijnen en niks meer laten horen!’ Daniël steunt nu met zijn handen op het aanrecht, terwijl hij zwaar hijgt. Hij is rood aangelopen en ik ben bang dat hij misschien wel een hartaanval krijgt.

Op dat moment gaat Sylvia’s telefoon. Het is Liliane, de vriendin van Casper. Sylvia luistert aandachtig. Na een tijdje trekt ze lijkbleek weg. ‘Nee toch!’ zegt ze. En even later ‘Jezus!’

Als ze ophangt, laat ze haar hoofd naar beneden hangen. Ze zegt: ‘De monnik die Casper begeleidde is aan het strand gevonden … alleen … zonder Casper … hij is gewond aan zijn hoofd en weet niet wat er is gebeurd.’

Daniël zoekt zijn telefoon in zijn broekzak. ‘Ik had verdomme met hem mee moeten gaan! Ik ga hem bellen!’

Hij krijgt geen gehoor.

Onverwacht zakt hij door zijn knieën. Het moet te veel voor hem zijn geweest: de lange reis, de drank, zijn reddingstocht naar het voormalige Paleis, het lezen in het dagboek en zijn woedeaanval. Sylvia pakt zijn hand en trekt hem naar zich toe. Hij is te uitgeput om nog kwaad te kunnen zijn en legt zijn hoofd op haar schoot. Hij valt meteen in slaap.

Daar zit ik dan: tegenover me het kortstondig herenigde paar! Sylvia kijkt me hulpeloos aan. Zij kan met dat gewicht op haar schoot niet opstaan om hem op de bank te leggen. We moeten dus wachten tot hij wakker wordt. Ze legt haar handen op zijn kale hoofd, waar zich nog een paar armetierige krulletjes groeien.

‘Lees me intussen maar wat voor uit het dagboek! Maar wel iets netjes, hè? Voor als híj́ – ze knikt met haar hoofd naar de slapende Daniël – het allemaal kan horen.

Doe maar een stukje over het begin van de commune!’

Ik ga op zoek naar het dagboek terwijl ik me afvraag waar Daniël het schrift in ’s hemelsnaam heeft gelaten. Uiteindelijk vind ik het in de vensterbank. Daar was hij het waarschijnlijk aan het lezen, toen hij mijn SOS in de nacht zag.

Ik blader in het schrift en lees:

Lieve Sylvia,

De commune was geen gewoon huis, het was een huis zonder muren, een acceleratiepunt van veranderingen die zouden uitzwermen tot ze de hele stad, het hele land, de hele wereld zouden omvatten. In de commune was het dan ook een komen en gaan van mensen, want zij was immers niet van haar bewoners, maar van iedereen die het idee omarmde dat de wereld één grote speeltuin was en niet een verdienmodel met een scheiding tussen mijn en dijn.

Wij streefden naar een nieuwe orde: die van de anarchistische democratie.  Waar ik die orde met de verbeelding aan de macht wilde brengen,  geloofde Daniël dat alleen een revolutie daarvoor de weg kon vrijmaken.

Hoe dan ook, onze anarchistische democratie bestond uit een eindeloze hoeveelheid vergaderingen, want besluiten konden alleen maar unaniem worden genomen. Eén stem tegen en het voorstel werd verworpen.

Als ik opkijk, zie ik dat Sylvia met gesloten ogen in haar stoel zit. Ze zal toch niet in slaap zijn gevallen? Op dat moment opent ze haar ogen. ‘Lees door!’ fluistert ze. Ik sla de pagina om:

In de bibliotheek, waar we al onze boeken en platen hadden verzameld, luisterden we naar psychedelische muziek, terwijl in de kring de hasjcake rondging, gevolgd door de fles wijn waaruit wij om beurten een teug namen. Het was een soort communie: wij voelden ons één lichaam, één bloed.

Omdat de buitenwereld onze vrije liefde verwarde met vrije seks werd er algemeen gedacht dat ons leven alleen maar bestond uit bacchanalen, zodat zich al snel journalisten tussen de bezoekers mengden om daarmee hun voyeurisme en dat van hun lezers te bevredigen. Ze moesten eens weten hoe onervaren en bleu we waren.

Tussen de bezoekers vond je trouwens allerlei types: zwervers, psychiatrische patiënten en uit het internaat weggelopen jongens en meisjes. Deze groep minder-jarigen kon geen kant op, ze wilden niet terug naar het internaat en waren thuis niet welkom.

Omdat ze erg kwetsbaar waren had Daniël mij na enige tijd gevraagd of ik niet  met hen de zijvleugel van het pand wilde betrekken. Toon, die de zakelijke belangen van de panden behartigde, had hem op het idee gebracht om van die zijvleugel aan de Oude Zijds Voorburgwal een hulpverleningsproject te maken, waar de wegloop jongeren, die noodgedwongen in de commune bivak-keerden, onder begeleiding van een vervangende ouder zouden kunnen wonen.

Hij wist wel een manier om aan geld daarvoor te komen.

Het was heel simpel: het waren de jongeren zelf die de kosten van het project moesten dragen. Omdat ze dat niet konden deed de bijstand dat voor hen.

Ik wilde die vervangende ouder wel zijn. We zochten een psychiater of eigenlijk een anti-psychiater en richtten een Stichting op. Toon wist als voorzitter zelfs een industrieel voor het bestuur te strikken. En de Stichting betaalde natuurlijk  de huur aan Toon .



3. METROPOLIS

Ik kijk opnieuw naar Sylvia. Daniël ligt nog steeds op haar schoot te slapen. Er speelt een glimlach om haar mond. ‘Wat een tijd,’ zegt ze, ‘toen was er nog saamhorigheid. Maar voor hém hier – ze wijst naar Daniël – is dat nooit genoeg geweest. Hij is altijd geobsedeerd gebleven door een revolutie, want hij was bang dat de gevestigde orde zich gewoon aan de nieuwe situatie zou aanpassen: dat was niet meer dan een kwestie van vraag en aanbod, zei hij altijd. En kijk, waar we nu staan, gelijk heeft hij gekregen!’

‘Wil je dat ik verder lees?’

Ze knikt.

Het gehele complex was oorspronkelijk een parfum-fabriek geweest. Aan de Oude Zijds Achterburgwal had de eigenlijke  fabriek gestaan en aan de Voorburgwal het woonhuis van de directeur met een zijvleugel voor de bedienden. Tussen de fabriek en het woonhuis had zich waarschijnlijk een open plaats bevonden, die nu geheel door een wilde tuin was overwoekerd.

De gebouwen waren door Daniël en een groep vrienden gekraakt. Toon die in de exploitatie van het complex wel brood zag, had geprobeerd het te kopen, maar het bleek te zijn onteigend door de gemeente, die grootste plannen had met de buurt. De stad wilde een metro van de Bijlmer naar het Centraal Station realiseren met vanaf het Waterlooplein bovengronds een vierbaansweg, dwars door de Nieuwmarkt buurt en de Wallen heen.

Dit was een van de vele plannen, die de gemeenteraad in de loop der jaren hadden gepasseerd om de vervallen wijken in Amsterdam de nek om te draaien en de stadsdelen als een Phoenix te laten herrijzen uit het puin, op vleugels van futuristische snelwegen en metrolijnen, tegen een horizon van hoge kantoorreuzen: een stad die zou lijken op Metropolis van Fritz Lang. Alleen krenterigheid en weerstand van de bevolking, aan wie de stad toch eigenlijk toebehoorde, had de gemeente tot nu toe tot zinnen kunnen brengen.

Maar nu wist zij van geen wijken en was dit complex aan de Oude Zijds als eerste onteigend en vervolgens gekraakt door precies de mensen, die de gemeente liever had zien gaan dan komen: langharig en werkschuw tuig, dat droomde van een eigen Utopia.

Toon die in het complex een erotisch paleis en een galerie wilde vestigen, had een BV voor het beheer van de panden opgericht en uiteindelijk met de gemeente een bruikleenovereenkomst afgesloten tot aan de sloop. Het betekende dat hij aan huur geen cent kwijt was en  geld verdiende door de verhuur aan de commune en aan het Jongeren Project.

Hij wilde echter een veel grotere slag slaan. Daarvoor had hij bedacht psychedelische schilderijen te gaan verkopen in de tot galerie om te toveren machinekamer. Die doeken moesten voor een prikkie geschilderd worden door de daklozen die voortdurend bij de commune kwamen aanwaaien. En als inspiratie stelde hij gratis LSD beschikbaar.

De machinekamer aan de zuidkant van het pand was heel geschikt als tentoonstellingsruimte en het eerste wat de daklozen mochten doen, was dit gedeelte van binnen en van buiten vol te schilderen met de felle hippiekleuren, die steeds meer huizen in de stad opfleurden, zonder dat de gemeente daar moeilijk over deed.

Na twee jaar voortdurende provocaties van Provo, culminerend in een rookbom bij het koninklijk huwelijk en de felle Telegraafrellen, met als eindresultaat het eervolle ontslag van de hoofdcommissaris en de burgemeester, had de stad moeten accepteren dat het Provotariaat niet onderdrukt kon worden en had zij het over een andere boeg gegooid: zij liet de morele teugels vieren. Alternatieve jongerencentra groeiden met financiële steun van de gemeente als paddestoelen uit de grond. Op last van de stad werd zelfs een Be-In in de Rai georganiseerd onder de titel ‘Hai in de Rai’ in een poging iedere mogelijke aktie in liefde te smoren en toegeeflijk te zijn aan de Provokreet ‘Een tevreden roker is geen onruststoker.’

Het huis waar ik met de weglopers zou gaan wonen, was afgescheiden van de commune. Omdat ik mijn handen vol had aan de jongeren en hun talloze problemen en niet zo’n zin had om Daniël en jou als stelletje  in de commune te bezoeken, en omdat Toon de godganse dag zat opgesloten in zijn kantoortje boven in het Paleis, zag ik mijn oude vrienden nauwelijks.

Op een dag kwam Toon onverwachts langs. ‘Luister,’ zei hij,’ het zal niet zo lang meer duren of we gaan de boel openen. Alleen zoek ik nog iemand, die de excentrieke kunstenaar kan uithangen. Ken jij misschien iemand?’

Ik moest meteen aan Maurice denken.

Op dat moment wordt Daniël wakker.

 

De Vloeibare Tijd Over zin en zinnen

Categories

Pagina’s

Recente reacties

%d bloggers liken dit: