Als ik de volgende ochtend wakker word, pak ik meteen mijn telefoon en bel Sylvia. Ze vertelt me dat ze slecht heeft geslapen, niet alleen van de pijn, maar ook van de vele indrukken bij haar terugkeer. En dat ze zich de hele nacht ongerust heeft gemaakt over Casper. Dat ze uiteindelijk toch in slaap gevallen moet zijn, want toen ze op haar telefoon keek, zag ze dat ze een oproep van hem had gemist. Ze had nog geprobeerd terug te bellen, maar kreeg geen antwoord.
‘Ik zou het liefst meteen naar je toekomen, maar durf dat niet in mijn eentje met die krukken. In het Bed & Breakfast hier zijn ze nu naar het looprekje op zoek, dat nog ergens moet staan. Ik zal Daniël bellen of hij mij komt ophalen.’
Met veel moeite werk ik me uit bed. Omdat ik de Thuishulp vanwege Sylvia’s komst heb afgezegd, sta ik er nu bij het aankleden en opstaan onverwacht alleen voor. Ik worstel me door de ochtendtaken heen voordat ik in de rolstoel voor het raam ga zitten wachten. Pas dan realiseer ik me dat ik niets te eten heb en hoe afhankelijk ik eigenlijk ben, ondanks al die domotica in huis.
Het is doodstil op de gracht. Ik moet weer denken aan het Jongeren Project en pak het dagboek:
Lieve Sylvia,
Bij de commune klopten regelmatig tieners aan, die nergens anders heen konden, maar die nog te jong waren om ze zomaar los te laten, zoals Dirk. Hij was 17 en had een vader die hem ernstig mishandelde. Daarom had hij dan ook een voogdijmaatregel en was hij uit huis geplaatst, maar in alle tehuizen waarin hij had gezeten was hij gewelddadig geworden. Steeds weer was hij dan in een isoleercel terechtgekomen om vervolgens naar een ander nog troostelozer tehuis te worden overgeplaatst.
Op een dag was hij uit één van die tehuizen weggelopen en had hij zich bij de commune gemeld. Hij zag er uit als een dandy: gesoigneerd, glad zwart haar, een dun snorretje en hij had pakken aan die hij zich niet zomaar veroorloven. Hoewel hij op de telex van de politie stond, vond zijn voogd het uiteindelijk prima als wij ons over deze lastpak wilden ontfermen.
Dirk kon het onmiddellijk goed vinden met Truusje. Zij was 16 en de dochter van een vrouw die de ene na de andere man in huis haalde, zonder dat het ooit lang goed ging en van wie er een aantal een oogje op de ontluikende dochter had laten vallen. Daardoor was zij zich eerder dan haar leeftijdgenootjes bewust geworden wat zij met een extra los knoopje op de juiste plek kon bereiken. Met haar blonde krullen, haar felgekleurde rode lippen en het ordinaire Amsterdamse accent, was zij een echte mokkel in spe. Omdat ze niets aan haar moeder had en het woord vader haar deed kokhalzen, was ze op zoek gegaan naar vrijheid en hoopte die in de bruisende commune te vinden.
Voordat iemand echter in de commune kon blijven, moest dit eerst in de groep worden besloten. Er waren nogal wat twijfels of Dirk en Truusje de vrijheid in de commune wel aan zouden kunnen. Daarom besloten we in de groep dat dit het moment was om de zijvleugel in gebruik te nemen en er het plan voor het Jongeren Project nu dan echt te gaan realiseren. Zo begon ik aan mijn vaderrol voor pubers in het huishouden dat ik daar in de zijvleugel met hen vormde.
Omdat Toon met zijn Stichting van de gemeente een voorschot had gekregen, hadden we het huis alvast kunnen inrichten, een psychiater kunnen inhuren, een secretaresse en een boekhouder. Met hen als ondersteuning moest ik proberen het gat te vullen, dat in de opvoeding van de jongeren was gevallen. Ze hadden ieder een eigen kamer, we hadden een gemeenschappelijke keuken en een gezellige huiskamer en ik had een grote eigen ruimte. Ik woonde in het huis met gratis kost en inwoning. Al snel kwam er nog een meisje bij, Sara, ze was 15 en ze had in een psychiatrische inrichting gezeten. Ons huishouden was nu compleet.
Hoewel het huis er gezellig uitzag, was de omgeving minder geschikt. De penoze zo dichtbij en de met geld wapperende hoerenlopers in de buurt, vroegen veel van mijn inzet om de daarmee samenhangende verlokkingen in goede banen te leiden. En hoewel we vanaf de oprichting met de gemeente hadden onderhandeld om een rijtjeshuis in een gewone buurt te kunnen krijgen, was het daar nog steeds niet van gekomen.
Ondanks alles was het me gelukt om Dirk een opleidingsplek bij een schoenmaker te bezorgen en voor Truusje had ik geregeld dat zij als assistent verkoopster bij C&A kon werken, om te beginnen op de zaterdag. Sara ging gewoon naar school.
Er gebeurde echter iets in huis waar ik geen vat op kreeg. Waar Truusje aanvankelijk in de avonduren met de anderen eindeloos televisie had gekeken, werd er nu ’s avonds steeds vaker door vreemden opgebeld en als ze eens een keer thuis was viel ze van moeheid voor de tv in slaap.
Op een avond, toen Dirk er niet was en ik zelf de telefoon opnam, ontdekte ik wat er speelde: hij regelde afspraakjes voor haar met mannen, die zij ’s nachts in een nabijgelegen club ontving.
Ik overlegde met de psychiater en we waren het er al snel over eens dat Dirk alle regels had overtreden en het huis moest verlaten. Truusje zou ik meedelen dat ik voor haar een fulltime betrekking met opleiding ging regelen en dat alle telefoontjes op mijn toestel binnen zouden komen.
Ik had er ontzettend tegenop gezien Dirk te vertellen dat hij weg moest, maar tot mijn verbazing viel zijn reactie erg mee. Het enige dat hij zei was ‘Alweer?’
We hadden afgesproken dat hij de volgende dag om 9 uur zou vertrekken. Ik had een lijstje voor hem klaargelegd met een aantal opvangvoorzieningen in Amsterdam, waar hij tijdelijk terecht zou kunnen.
Als wij aan het ontbijt beginnen, is hij in geen velden of wegen te bekennen. Ik vraag aan Truusje of zij weet waar hij is. Ze haalt narrig haar schouders op.
Op dat moment gaat de deur van de huiskamer open. Ik ruik het meteen: benzine! Dirk ziet er warrig uit, zijn anders altijd keurig gekamd haar hangt voor zijn ogen en in zijn rechterhand houdt hij een fles met een lont erin. In zijn andere hand heeft hij een aansteker. Hij gaat op de bank zitten op een manier die lijkt te willen zeggen: zie me hier maar eens weg te krijgen.
Ik sta op. ‘Zullen we maar snel vertrekken?’ Ik kijk hem aan. Met zijn linkerhand steekt hij de fles naar voren en met zijn rechterhand knipt hij de aansteker aan. Terwijl hij het vlammetje naar voren brengt, dichtbij de lont, werpt hij een ijzige blik op mij. ‘Zitten!’ zegt hij. Sara begint te huilen. Truusje schreeuwt: ‘Niet aansteken! Niet aansteken!’
Het lijkt mij het beste om gewoon te doen wat hij vraagt en te gaan zitten. Hij laat zichzelf grinnikend op de bank vallen en klemt de fles tussen zijn knieën, terwijl hij de aansteker uitdoet. ‘Ik heb vanochtend vroeg met de voorzitter van het Bestuur gebeld. Hij is het in ieder geval niet eens met het besluit en vindt dat ik nog een kans moet krijgen.’ Hij kijkt mij strak aan.
‘Daar geloof ik helemaal niets van!’ Als ik me omdraai naar de telefoon om de voorzitter te bellen, zie ik dat hij het snoer heeft losgetrokken. Dat moet hij vannacht hebben gedaan.
‘Je hoeft alleen maar te zeggen, dat je het met de voorzitter eens bent … dat is toch niet zo moeilijk …’ gromt hij. ‘Hij is toch je baas?’
Dat sarrend toontje, dat ken ik van hem, het belooft weinig goeds. Ik besluit geen antwoord te geven, maar dat helpt natuurlijk niets!
‘Dan maar de hele zaak in de hens!’ Hij gaat staan, zijn ogen zijn hard, opnieuw klikt hij de aansteker aan.
Zal ik de fles uit zijn handen slaan, op hem springen? Ik kijk naar de twee meiden. Ik vind het te riskant.
Truusje zit er onverschillig bij en kijkt mij aan met een blik van ‘Eigen schuld, dikke bult.’ Sara kijkt angstig uit haar ogen en houdt haar benen strak over elkaar geslagen. ‘Ik moet plassen!’ zegt ze met een piepstemmetje.
‘Laat haar gaan, dan kan ze gewoon naar school!’ zeg ik tegen Dirk. ‘Dit is niet goed voor haar. Aan mij heb je als gijzelaar toch meer dan genoeg!’
Hij knikt. Sara holt meteen naar de wc en kort daarna hoor ik de buitendeur slaan.
‘Gijzelaar? Gijzelaar?’ zegt Dirk, die er plezier in begint te krijgen. ‘Jij hebt het hier voor het zeggen, man. Eén woord van jou is genoeg om hier een eind aan te maken. Ik geef je nog vijf minuten!’ Hij werpt een blik op de klok.
Ik zwijg en we blijven een tijdlang zitten zonder dat er iets gebeurt. Truusje dommelt af en toe in, Dirk staart voor zich uit.
Plotseling verandert de uitdrukking in zijn ogen. Hij houdt zijn hand nu stevig om de fles. Ik volg zijn blik. Dan zie ik dat er buiten voor het raam drie agenten met getrokken pistolen staan. Sara moet de politie hebben gewaarschuwd! Het is een bizarre situatie. De agenten staan onbeweeglijk, klaar om te schieten, als Dirk één verkeerde beweging maakt. Verder gebeurt er niets.
Misschien dat ze op een onderhandelaar wachten of zoiets. Binnen zitten we intussen allemaal doodstil, geen van ons durft een beweging te maken. Ik heb geen idee hoe lang het duurt, maar zo stil zittend, mijn blik op Dirk gericht, voel ik opeens een enorm mededogen in me opkomen. Weer wordt hij ergens uitgezet, hij zal zijn leven lang geen mens meer vertrouwen en daar zit hij dan, drie pistolen op hem gericht. Ongewild loopt er een traan over mijn wang.
Op dat moment en misschien wel juist door mijn traan, raakt Dirk van streek. ‘Laten we gaan!’ Hij staat op. De agenten komen dichterbij het raam, ik gebaar dat ze naar achteren moeten gaan, Dirk zet nadrukkelijk de fles op tafel en legt de aansteker ernaast, terwijl hij zich verzekert dat de agenten het hebben gezien.
Truusje gilt: ‘Ben je gek geworden? Je moet niet naar buiten gaan! Ze schieten je dood!’ Dirk reageert niet. Hij ziet lijkbleek en loopt naar de deur. Ik hol achter hem aan, want ik wil voorkomen dat hij wordt gearresteerd.
Als we buiten komen, is er juist een onderhandelaar aangekomen. Ik wil naar de man toelopen om een vrijgeleide voor de nu ongewapende Dirk te regelen. Er springt een agent tussen Dirk en mij in, twee anderen duwen hem naar de grond, en terwijl zij zijn handen op z’n rug houden, slaan ze hem in de boeien.
Hij kijkt naar mij omhoog: ‘Vannacht heb ik in ieder geval onderdak!’ Hij wordt door de agenten omhooggetild en met zijn hoofd naar beneden naar de politiewagen gedragen.
Op dat moment gaat mijn telefoon. Het is Sylvia. Ze klinkt aangeslagen.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Liliane …’ begint ze en vervolgt ‘… Casper …’
‘Wat wil je zeggen?’
Met horten en stoten komt het eruit. ‘Ik heb Liliane gesproken. Ze zei dat ze door een moeizaam Engels sprekende man gebeld was met het toestel van Casper. Maar wat die man precies had gezegd was haar niet duidelijk geworden, omdat Liliane hysterisch bleef huilen.
‘Weet je wat we gaan doen?’ vraagt ze opeens kordaat.
‘Nou?’
‘Ik ga eerst naar het ontbijt en als Daniël er is, begeleidt hij mij naar jou. Ik heb Liliane gevraagd of ze ook naar jou wil toegaan. Dan kunnen we meteen met z’n vieren alles bespreken!’
‘Gaat het je wel lukken om naar me toe te komen?’
‘Ja, het looprekje staat nu voor mijn kamerdeur! Moet ik wat te eten voor je meenemen?’
Als de liftdeur opengaat, komt Sylvia het penthouse binnen in een invalidenwagentje, voortgeduwd door Daniël. Ze gooit een pakje met gesmeerde boterhammen in mijn schoot.
Daar staan we dan tegenover elkaar, ieder in onze eigen rolstoel.
‘Waar heb je die vandaan?’ breng ik verbaasd uit.
Ze wijst naar Daniël. ‘Oh, een van onze buren had nog een opvouwbare in het berghok staan. En die heb ik maar in de auto gezet. Veel handiger dan zo’n looprekje toch?’
Ik kan niet anders dan het met hem eens zijn.
Hij loopt naar het aanrecht om cappuccino voor ons te zetten. ‘Nou ik ben benieuwd wat Liliane zo direct te vertellen heeft!’
Nippend van onze cappuccino wachten we zwijgend op haar. Dan zeg ik tegen Daniël: ‘Ik heb nog eens over die omvolking nagedacht.’
Hij kijkt me verbaasd aan.
‘Ik denk dat die omvolking niet het doel is, maar een gevolg. Onze regering is alleen op de economie en groei gefixeerd en schept op die manier de voorwaarden voor zóveel economische activiteit, dat we daar onvoldoende laag- en hooggeschoolden voor hebben. Daar komen als die immigranten om de hoek kijken.’
Daniël klikt bewonderend met zijn tong. ‘Vergeet hier in Nederland niet de man die zijn ideologische veren afschudde en de loonmatiging bekokstoofde – hij legt de nadruk op de lettergreep KOK – en zo met het geld van de arbeiders het vuurtje van de economie opstookte om daarna premier en vervolgens Commissaris van de grootste witwasfabriek in Nederland te worden. Hij kijkt mij met een samenzweerderige blik aan: ‘Maar met zo’n complex verhaal krijgen we geen mens de straat op, want daar heb je een concrete vijand voor nodig en het helpt als die een andere kleur en geloof heeft.’
Dan gaat de bel en komt niet veel later Liliane de kamer binnenstormen. Ze heeft een betraand gezicht en lijkt zich wanhopig in de armen van de eerste de beste te willen storten. Omdat de rolstoelen van Sylvia en mij dit in de weg staan, werpt ze zich maar luid huilend in de armen van Daniël, die haar enigszins onbeholpen begint te troosten, daarbij af en toe een wanhopige blik naar mij werpend.